"Ik zat in de trein van Leeuwarden naar Groningen en verheugde me al bij voorbaat op het stationsgebouwtje van Visvliet"

En ik niet alleen. Bob den Uyl (1932-1992) heeft ooit een boek geschreven ‘het reizen vereist sterke zenuwen’. Zo reisde hij door Nederland, ook per spoor:

 

‘Ik zat in de trein van Leeuwarden naar Groningen en verheugde me al bij voorbaat op het stationsgebouwtje van Visvliet. Voor mensen die niet in noordelijke streken bekend zijn zeg ik erbij dat dit stationnetje eenzaam temidden van de weilanden staat en bij nadering voor je oprijst als een surrealistisch bouwwerk, bij het zien waarvan de mond openvalt van de schoonheidservaring. Het dorp Visvliet zelf is niet te zien, dat ligt aan de horizon verscholen achter een groepje bomen, en het verband tussen dorp en station dringt zich hierdoor niet direct op. Alles bijeen een unieke plek. Toen de trein begon af te remmen voor de halte Visvliet keek ik vol vertrouwen uit het raam om het genot dat de aanblik van dit gebouwtje biedt op me in te laten werken. Maar ik zag het niet, het was weg! Toen de trein stilstond ontwaardde ik een miezerig, transparant tramhuisje met een bordje erop: Visvliet. Ik keek naar de horizon en zag een groepje bomen met een torenspits er bovenuit. Het kon niet missen, dit was echt Visvliet. Verbijsterd liet ik me op de bank terugvallen en kon niet anders dan vaststellen dat de NS het gebouwtje hadden laten slopen. En het stond nog wel op de monumentenlijst, schoot me te binnen. Als Rotterdammer ben ik natuurlijk vertrouwd met het verschijnsel dat waardevolle gebouwen rücksichtslos worden afgebroken, maar hier, in dit vriendelijk Friesland, zou dat toch anders moeten liggen. Was er dan niet geprotesteerd en gedemonstreerd? In Groningen aangekomen belde ik op het station direct naar een kennis bij het grootste dagblad aldaar. ‘Wist jij’, zei ik, ‘dat het stationnetje van Visvliet afgebroken is?’ ‘Ja’, antwoordde hij somber, ‘stiekem in een razend tempo gesloopt’. Ik vloekte. ‘Maar het stond toch op de monumentenlijst’, riep ik weer. ‘Ha!’ zei hij steeds bitterder, ‘dat dacht iedereen. Daarom was niemand erop verdacht. Maar toen we die lijst ‘s doorkeken bleek dat het er niet op stond.’ Er volgde een stilte. ‘Dit is een groot verlies voor heel Nederland,’ zei ik toen, waarna we een tijd en een etablissement afspraken om het gebeurde nog eens grondig te bespreken.’
Aldus een verbijsterde Bob den Uyl. Niet alleen hij, velen met hem die er verbaasd over waren.